Een monster van een restauratie uit 1958 opent de deur naar nieuwe ontdekkingen over Stonehenge: de datering, samenstelling en herkomst van de rotsen.
De Stonehenge-site is altijd gehuld geweest in een patina van fascinatie en mysterie, wat de wetenschappelijke gemeenschap zeker niet onverschillig kan laten, want die vraagt zich al jaren af waarom de rotsen bij Stonehenge zo goed bestand zijn tegen slijtage en fysieke veranderingen.
’s Werelds beroemdste en indrukwekkendste cromlech ligt bij Amesbury, op slechts een paar kilometer van de Wiltshire stad Salisbury, en is vermoedelijk vrijwel onveranderd gebleven sinds de installatie in het neolithicum.
Het ‘Phillips’ monster, rechtstreeks uit 1958
Een nieuwe studie, gepubliceerd in het tijdschrift Plos One, onthult de samenstelling van de rotsen bij Stonehenge. Zoals David Nash van de Universiteit van Brighton, co-auteur van het onderzoek, zegt: “We hebben nu eindelijk een idee waarom het spul er nog steeds is”.
Het lijkt erop dat de samenstelling van het gesteente waaruit ’s werelds meest indrukwekkende “steencirkel” bestaat, bijzonder goed bestand is tegen erosie en de gevolgen van de tijd.
Maar hoe konden de onderzoekers de steen van Stonehenge in handen krijgen, aangezien er geen fragmenten bestaan en het uiteraard verboden is om nieuwe fragmenten te winnen? Het antwoord komt van een reparatie- en restauratieklus die in 1958 werd uitgevoerd door Robert Phillips, een diamantsnijder die toen werd ingeschakeld om een van de trilithons van de neolithische site te repareren.
Gestuurd om rots 58 te kernen en het rotsmonster als souvenir voor zichzelf te houden, bracht de onlangs overleden Phillips de schat na bijna zestig jaar terug, waarmee hij de deur opende naar belangrijke nieuwe ontdekkingen over Stonehenge.
Het was bijvoorbeeld te danken aan de XRF-spectrofotometrie die in 2020 werd uitgevoerd op het door Phillips geschonken monster, dat het eindelijk mogelijk was een datering te geven van de Stonehenge-gesteenten, waarvan wordt aangenomen dat ze dateren van 2500 voor Christus.
De “Kern van Phillips”, zoals het gesteentemonster 58 wordt genoemd, wordt door wetenschappers beschreven als “een soort Heilige Graal”: zoals professor Nash zegt, “het is uiterst zeldzaam voor een wetenschapper om de kans te krijgen aan zulke belangrijke monsters te werken”.
Het gesteente van Stonehenge
Het Phillips-monster is uitgebreid onderzocht, en het is zelfs mogelijk gebleken om een goede helft ervan voor wetenschappelijke doeleinden te vernietigen. Het Museum of Natural History in Londen en instellingen als English Heritage waren hierbij betrokken.
Onderzoek naar de samenstelling van rots 58 heeft een bijzonder sterke samenstelling van kwarts aan het licht gebracht, gerangschikt in een matrix van in elkaar grijpende kristallen die de steen vrijwel onverwoestbaar maakt.
Zoals Nash aan Science Alert vertelde, zou men zich kunnen afvragen “of de bouwers van Stonehenge de eigenschappen van de rotsen kenden, in plaats van de grootste en dichtstbijzijnde te hebben uitgekozen”.
Op geochemisch niveau komt de samenstelling van gesteentemonster 58 overeen met 50 van de 52 andere gesteenten waaruit het chromlech bestaat, zodat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de gesteenten bij Stonehenge van hetzelfde type zijn.
Technisch gezien gaat het om silcrete, een korst van aarde die met silica aan elkaar is gekit: de rotsen van Stonehenge bestaan grotendeels uit geërodeerde sedimenten die dateren uit het Paleogeen, tot het begin van het Cenozoïcum, d.w.z. meer dan 25 miljoen jaar geleden.
De analyse van het monster van Phillips heeft het ook mogelijk gemaakt de herkomst van de stenen van Stonehenge te achterhalen, die afkomstig lijken te zijn uit de West Woods, in de Marlborough Downs.