(v) Om geheugen of massaopslag in geïsoleerde secties te verdelen. In DOS-systemen kunt u een schijf partitioneren, en elke partitie zal zich gedragen als een afzonderlijk schijfstation. Partitioneren is vooral handig als u meer dan één besturingssysteem gebruikt. U kunt bijvoorbeeld een partitie reserveren voor Windows en een andere voor UNIX.
Bovendien kan partitionering op DOS- en Windows-machines de schijfefficiëntie verbeteren. Dit komt doordat het FAT-systeem dat door deze besturingssystemen wordt gebruikt, automatisch de clustergrootte toewijst op basis van de schijfgrootte: hoe groter de schijf, hoe groter het cluster. Helaas kunnen grote clusters resulteren in een verspilde schijfruimte, de zogenaamde slappe ruimte. Er is een hele sector van de software-industrie die zich bezighoudt met het bouwen van hulpprogramma’s waarmee u uw harde schijf kunt partitioneren.
Op Apple Macintosh-computers zijn er twee soorten partitionering: hard en zacht. Harde partitionering is hetzelfde als DOS-partitionering – de schijf is fysiek verdeeld in verschillende secties. Aan de andere kant heeft zachte partitionering geen fysieke invloed op de schijf, maar het houdt de Finder voor de gek door te geloven dat de schijf is gepartitioneerd. Het voordeel hiervan is dat u de schijf kunt partitioneren zonder de gegevens erop te beïnvloeden. Bij harde partitionering is het meestal nodig om de hele schijf opnieuw te formatteren.
(n) Een gedeelte van het hoofdgeheugen of massaopslag dat is gereserveerd voor een bepaalde toepassing.
Zie ook “Een harde schijf formatteren” in de “Wist u dat …?” sectie van Kompoos.